Home Weblog Boeken Over Marijn Contact  
 
 
Home > Boeken > Gedichten > Eeuwgedicht (deel 4)
 
 

Gedichten

 
 

Eeuwgedicht (deel 4)

Deel 4

Het verhaal is echt.
Augustus, was het, september, de zoetzure tijd
toen het meisje haar vingers en wangen met varengroen wreef
en in beukenboombast gezichtjes zag en in pelpindanoten

babybegin en op luiers en pakken pap en overal
was hij al.
En de wiskundeleraar met zijn engelenhaar
die haar formules leerde als geheimtaal van hem

was de stem, de aankondiging.
Hij kwam.
Trad de tank tegemoet op het hemelse plein.
Hij kwam om.

Kleine moeder.
Geen verteller stond op uit zijn verbeelding.
Geen trooster. Natuur alleen. Boomtoppenwind
en hemelleegte. Shoah

zag zij toen. Canadese militairen villen zwartje.
kleurenfoto’s Srebreniza - zij droomde dat zij een duikboot bestuurde - Ver­plette­ring. De oogbal aardbol,
met haar tragische 8ooo graden hete harde ijzerkern,

half lichte half donkere zonneslavin.
Zij werd Quaker. Luisteraar. Stiltevriendin.
En oud. Met een snorrige mond.
En licht zingend haar.

In haar tuin trekt zij de uitgebloeide teunisbloemen af
en houdt ze lang in haar hand. Haar passiebloem vindt zij
een wonder, iedere dag, tegen tienen vliegt er  
heel klein heel vlug, een vogeltje uit, wit met blauw.

Maar dat is een ander verhaal.
In het westen flitst het. Zacht omgegrom
achter de horizon. Een hond blaft
een heel eind weg. De avond wordt kaal.

Onze verhouding met de dood maakt ons klein
of groot. Dus drink. De fles moet op. En luister
nog eenmaal. Vaak vraag ik mij af
als ik zangers zangeressen hoor

in de microfoon: voor wie?
Waarom luisteren luisteraars met exploderende vuisten
en kriebelbuiken naar hun loopje, hun lievelingsmelodie?
Wat zweeft tussen hen in, vult hun mond, hun oren?

O, lezer, luisteraar, verteller van dit ver­haal
Is het hoop, die zachtmoedige toegeeflijke god?
Hoop op herkenning, ontpopping, eindelijk
uitverkoop. (alles moet weg). O

als de grote mond mag zuchten
lang zuchten
ver voor zich uit over het koppige
land gekruid met kleine volken, aankondigend:

het kentert
de zielkant kere zich
sta op uit je beeld
ik vul je borst met geurig leven, lotverbonden,

de ruwte van schors, de brandwang wit zand, droogbloei
regenwind, dennenappelhumor en tandvreugd; mensenstemmingen
gesteldheden, toestanden natuur, daghumeur, ruimtewijsheid, zwijgmineralen, antwoordgekorrel van grond, land, aardtaal

In het Westen is ogenschrik als kortsluiting
even een tik - wel of niet - een gedachte
inval - een ja, ja ik wel! Of niet?
als achteraf, ver van de bron, een
protest, een vuistslag en dan valt er iets
flitsend en machteloos om, een lamp, stuk.

 

 

Overzicht gedichten