Home Weblog Boeken Over Marijn Contact  
 
 
Home > Boeken > Gedichten > Francien (1-2)
 
 

Gedichten

 
 

Francien (1-2)

(Hoe er de rot komt
In het vergetene
Ongewild, lang niet
Gezien

Hoe er de mens stof
Zuigt, strak achter zich
Het korte snoer, als onmogelijke
Motor: het ding, de schuld

En dan Francien de boel
Doet en delgt)

1

Het brood tegen zich aan
gedrukt voelt zij zich van iemand
waar zij van is. Die zij
haar hand op haar maag legt
's avonds, op de kei die daar zit
en de vuile honger eromheen.

Vaak telt zij haar hart, dat helpt haar in slaap.
Soms warmt zij een brood in de oven.
Vroeg op is zij eerder dan iemand
en blaast in haar beker thee.

2

[..]
Hoeveel paar voeten heeft een vrouw?
Toch minstens drie. Vaak meer.[..]

Zij schrijft in een brief aan haar broer:

[..]
Dit werk vermoeit.
Ik kan niet denken overdag.
Ik sta op: halfgaar, het gaat.
Ik zet borden op de tafel klaar.
Al dat haar van grote zus bind ik
met een strik. Haar hals jongvrouwelijk.
De jongste, hup, zijn melk op;
en dan, oud lamplicht, daglicht,
het zitten zitten van mevrouw
voor het gebeurteloze raam,
waar haar calmia gloeit en de vingerhoeden staan,
en ik,
in de keuken
zo'n ochtend als een clip,
op de hartslag van een hitje,
de hurken van een werkster zijn sterk,
ze wiegt, ze dweilt de vloer.[..]

Zo doet het er niet toe wat ik doe.
en denk: mijn lichaam staat op,
mijn lichaam werkt mee: ik ben tevreden
dat ik leef, ik wil niet weten hoe.

Lees verder:

 

Overzicht gedichten